Utrecht

Geschiedenis van Utrecht

Utrecht kent een lange en interessante geschiedenis.

In 1122 kreeg Utrecht stadsrechten en werd begonnen met het aanleggen van een aarden wal rond de stad. Deze plaats kon nu verdedigd worden en er mocht belasting worden geheven. De stad werd zo groot mogelijk gemaakt zodat alle mensen veilig waren.

De geschiedenis van Utrecht gaat terug tot de Romeinse tijd. Voordien is er waarschijnlijk ook bewondering geweest op het grondgebied van het huidige Utrecht. De zich steeds verleggende rivierloop heeft de sporen daarvan uitgewist. Utrecht is ontstaan uit een Romeinse vestiging aan de oever van de Rijn. Deze versterkte plaats vormde een onderdeel in een keten van versterkte plaatsen die het Romeinse rijk moest beschermen tegen de Germanen. De Romeinse vestiging, die de basis voor Utrecht zou worden, werd omstreeks het jaar 47 gebouwdop een hoog punt langs de oever van de Rijn. Dit was op de plaats van het huidige Domplein. De vestiging, die Trajectum heette, bestond aanvankelijk uit een houten verdedigingswerk. Rond 200 werd het door een stenen castellum vervangen en uitgebreid tot een gebied van 2 hectare. Het gebied werd bovendien steeds opgehoogd, zodat de mensen op den duur redelijk beschermd woonden. Onder bescherming van de Romeinse garnizoenen ontwikkelde zich in de buurt van het fort een bescheiden nederzetting van landhouwers en kooplieden. Omstreeks 260 wisten inheemse stammen (Germanen) de Romeinen te verdrijven. De geschiedenis van trajectum is dan tot de 7e eeuw duister.

Rond 650 wordt door de Franken een kerkje gesticht binnen de muren van het voormalige castellum. Utrecht lag in die tijd op de grens van het Friese rijk en dat van de franken. De Friezen en de Franken voerden een heftige strijd. Daarbij werd ook de Frankische kerk verwoest. Eerst kregen de Friezen de macht in handen, maar nadat in 719 Radboud, de koning van de Friezen, was overleden kregen de Franken weer de overhand.

Toen Willibrord op de plaats van de huidige Domkerk een kerk stichtte, wijdde hij deze kerk aan St.- Maarten. Van deze heilige wordt verteld, dat hij een krijgsman is geweest, die in het jaar 338 bij de stadspoort van Amiens een arme bedelaar aantrof. Deze bedelaar was in lompen gehuld. Aangezien het erg koud was, sneed St.- Maarten – door medelijden bewogen – zijn rode mantel in stukken en gaf de bedelaar de ene helft. St.- Maarten werd later monnik en tenslotte bisschop van Tours. Op 11 november 397 werd hij begraven. Deze dag werd uitgeroepen tot een feestdag waarop de armen met fakkels de huizen langs gingen om giften in te zamelen. Met de giften konden ze ’s winters in hun onderhoud voorzien.